Het doek toont de schutterscompagnie van de Amsterdamse Wijk II, tussen Damrak en Singel. De schutters met diverse wapens worden afgebeeld bij het verlaten van het schuttersgebouw en het afdalen van enkele treden op een bruggetje.
De commandant is kapitein Frans Banninck Cocq, ten voeten uit geportretteerd in deftig zwart met de rode sjerp van zijn rang en een wandelstok. Met een stevig handgebaar onderstreept hij zijn commando, zet zijn stok schrap en begint te lopen. Naast hem zet zijn luitenant Willem van Ruytenburch zich ook in beweging; met in de hand een fraaie lans, een zogenaamde partizaan, naar voren gericht geeft hij de marsrichting aan.
Minder prominent zijn de vaandrig (met vaandel), de twee sergeanten (met hellebaard), zes musketiers, vijf piekeniers, drie rondassiers, een zwaarddrager, een tamboerijn, een kruitjongen, twee meisjes (de voorste volgens sommigen een mythologische geest, volgens het Rijksmuseum de mascotte) en enkele niet nader geïdentificeerde personen waarvan alleen de hoofden of helmen zichtbaar zijn. In totaal stonden op het schilderij in originele staat meer dan dertig personen afgebeeld. Bij het afsnijden in of vlak na 1715 verdwenen twee militieleden en een kind.
De schutters demonstreren het behendig vullen van een musket met kruit (de in het rood geklede man links), het afvuren (de man met pofbroek en helm) en het wegblazen van resten niet ontploft kruit uit de pan van het musket (de man achter de linkerschouder van Van Ruytenburch). De tamboer staat klaar om een roffel in te zetten, een hond die omhoog kijkt, de banieren en lansen zijn geheven, en kinderen rennen tussen de schutters rond.